Ik ben nog steeds in Dunedin. Een fraaie stad in het zuiden van Nieuw-Zeeland, waar ik te gast ben bij de familie van Dijk. Niet meer dan een dag of tien scheiden mij van de terugreis naar Nederland. Dat vergt dus een gedegen planning. Wat doe ik met mijn laatste dagen in het land dat ik zo in mijn hart heb gesloten. Volgens de weerman op tv zou het weer na vandaag nog aanzienlijk opknappen, met name in de bergen. Daarmee heb ik mijn besluit genomen voor vandaag en de rest van mijn verblijf in Nieuw-Zeeland. Maar vandaag eerst een bezoek aan de albatrossen.
Publicatie van de dagboeken van mijn wereldreis in 1990 en 1991
Zaterdag 20 april 1991
Tramping
Ook aan mijn portemonnee merk ik dat het einde van mijn reis steeds dichterbij komt. Ik moet nu geen rare fratsen meer uit gaan halen. De goedkoopste manier om in Nieuw-Zeeland te reizen is simpel. Stop je rugzak vol met levensmiddelen en go tramping zoals de Kiwi’s zeggen. Wandelen dus. Van hut naar hut. En ik heb een Back Country Hut Pass van het Department of Conservation; daarmee overnacht ik overal gratis. Die heb ik gelijk al aan het begin van mijn verblijf in Nieuw-Zeeland gekocht.
Tramping, dat is eigenlijk ook hét ding dat dit land zo de moeite waard maakt. Hoe oogstrelend de landschappen ook zijn, hoe leuk het contact met de kiwi’s ook is. De ziel van een land leer je wandelend kennen. En de ziel van Nieuw-Zeeland vind je terug in haar natuur. Ik heb dus besloten nog één keer terug te keren naar de bergen. Morgen vertrek ik. Dus moet ik vandaag vervoer en levensmiddelen regelen.
Een productief ochtendje
Met het vervoer heb ik gelijk al mazzel als ik in de supermarkt een advertentie zie van een autoverhuurder. Ze hebben een auto die morgen voor 12 uur in Te Anau moet zijn. Ik bel ze op en ik kan direct langskomen. Voor 20 dollar kan ik de auto vandaag al ophalen. De rekening van de supermarkt is twee maal zoveel: 39,50 dollar. Maar dan heb ik ook voor een dag of vier eten ingeslagen. In mijn tas zitten onder andere: blikjes tonijn, muesli (sugar free), chocolade, mueslirepen, kaas, vier gevriesdroogde maaltijden, thee, melkpoeder, koffie, notenmix, fruit en noodles. Daar houd ik het wel mee uit op de tramp.
Na dit productieve ochtendje heb ik nog de rest van de dag voor me. Met een auto erbij. Dat schept mogelijkheden. Van Jim en Bo hoorde ik gisteren enthousiaste verhalen over de albatrossen. Die huizen op een schiereiland vlak voor de kust, het Otago Peninsula. Dus zet ik koers naar het Royal Albatros Centre, helemaal op de uiterste punt van het schiereiland. Het is de enige locatie op de wereld waar albatrossen op het vaste land broeden. Elders kiezen zij daar rotsachtige eilandjes voor. Eilandjes die hooguit door een vuurtorenwachter bewoond worden.
Albatrossen van dichtbij
De rit er naar toe is al een attractie op zich zelf. Ik rijd over een weg die Portobello Road heet. Niet naar de beroemde straat in het Londense Notting Hill, maar naar de gelijknamige voorstad van Edinburgh. Deze Portobello Road slingert zich in fraaie bochten langs de Otago Harbour. Bij elke bocht weer een ander uitzicht. Hier doet het landschap ook heel erg aan de Schotse oostkust denken. Geen wonder dat dit de plek was waar met name de Schotse immigranten zich settelden.
Het eind van de weg voelt als het eind van de wereld. Ik parkeer de auto en voor me ligt het albatrossencentrum. Voor 12 dollar (aj…) mag ik naar binnen. Maar dan kan je wel (van achter een ruitje) de albatrossen -hopelijk- van dichtbij bekijken. Maar eerst langs een hele hoop informatiepanelen met uitleg. Zo leer ik dat de albatros 85% van zijn leven op zee doorbrengt. Dat het de grootste zeevogel ter wereld is. Met een vleugelspanwijdte van meer dan 3 meter. Een jonge albatros die het nest verlaat spendeert vervolgens drie tot vijf jaar op zee, zonder land te raken. Ze komen pas weer terug naar land om zelf aan een nieuwe generatie albatrossen te gaan werken. Zoals dat overal in de natuur gaat.
Pluis
Dan door naar het panorama-raam. Er is genoeg tijd om diverse vogels in volle vlucht te zien én een nog niet volgroeid kuiken. Een flinke hoop pluis zo van afstand te zien. De vlucht van een albatros is meesterlijk mooi om te zien. Ze kunnen zonder met hun vleugels te slaan minutenlang blijven zweven op de wind. Zoals een zweefvliegtuig dat op de thermiek doet. Geboeid blijf ik bijna een uur staan kijken.
Dan wordt het tijd om terug te keren. Het weer verslechtert en het wordt al vroeger donker. Geen tijd meer voor de overige bezienswaardigheden van het Otago Peninsula. Ik bewaar dus de robbenkolonie en de geeloogpinguïns voor een volgende keer. Een volgende keer? Komt die er dan? Wis en waarachtig. Maar eerst naar huis over tien dagen om geld te verdienen voor nieuwe avonturen. En morgen nog één keer terug naar de bergen!
1 reactie
Wat gaaf om te lezen hoe je in 1990 aan het vastleggen van de belevenissen van je reis begon. Hier iets later begonnen, zo’n 10 jaar, maar toch ook leuk om die herinneringen terug te lezen. Nieuw-Zeeland lag bij ons ook in de planning om tijdens onze langere reis te bezoeken, maar het is er zelfs tot op heden niet van gekomen. Azië bleef ons maar vasthouden en terugroepen nadat we het eindelijk verlaten hadden. 🙂