Op een onmenselijk vroeg tijdstip gaat mijn wekker deze ochtend. Ik heb eigenlijk helemaal geen zin om er uit te gaan want er staat een intensief reisschema voor de boeg helemaal naar Yogyakarta. En dat ligt op zo’n 250 kilometer hier vandaan. En ik heb gisterenavond nog even een heavy duty reisschema bij elkaar gezocht. Daar komen o.a. bussen, boten en becaks in voor. Dus een hoop gesjouw en gedoe met mannetjes over de prijs van al dat vervoer. OK dinsdag, laten we van start gaan, om te beginnen met de boot naar Cilacap!
Publicatie van de dagboeken van mijn wereldreis in 1990 en 1991
Dinsdag 16 oktober 1990
Via de backwaters op de boot naar Cilacap
De reis begint met een korte wandeling van 2 kilometer naar de hoofdweg. Daar pik ik een bus op naar Kalipucang op een half uur verderop. Vanuit deze plaats vertrekt namelijk elke ochtend vroeg een boot door de backwaters naar Cilacap. Dat is een grotere stad een stukje verder oostelijk aan de zuidkust van Java.
In Pangandaran had ik mensen gesproken die ook met deze boot hadden gereisd. De reis werd geroemd vanwege het niet toeristische karakter van de boottocht. Je zou samen met locale inwoners reizen die onderweg op verschillende punten op -en afstappen. De boot ziet er prima uit, niet al te groot, maar er passen wel een man of 80 op als iedereen een beetje inschikt. Prima geschikt voor een lijndienst door het delta-achtige landschap hier. De tocht zal vier uur gaan duren, dus als ik een plekje aan de reling bemachtig, dan heb ik nog een mooi uitzicht, zo redeneer ik.
Afritsbroeken
Ik kijk vreemd op als ik aan de kade ineens een grote moderne touringcar met daarop het logo van een grote Nederlandse reisorganisatie zie, die zijn deuren opent en zijn toeristen hier lost. Ze zouden toch niet óók op deze gammele schuit mee gaan? Maar een paar minuten later is de boot overgenomen door Nederlandse afritsbroeken. Het gaat van “Waar is hier de wc?!” (die is er niet) en “Ik wil een plekje in de schaduw, want anders verbrand ik” en ook “Moeten we met déze schuit de zee op?” (dat gaan we niet, we varen alleen over rivieren). Overal om mij heen gaan de flesjes zonnebrand rond en ik leg het haast af in de wolken anti-muggenspray. Als dit een stripverhaal was dan zou je boven mijn hoofd zo’n zwart wolkje zien -wat een rotbui krijg ik ineens.
En ik ben er helemaal klaar mee als ze waarschijnlijk aan mijn neus zien dat ik ook uit Nederland kom. Ze checken het niet eens, je wordt gewoon in het Nederlands iets gevraagd. “Ook lekker met vakantie?” (Nee ik kom hier om te vechten tegen de Jappen -O wat zegt u nu, is de oorlog al over dan?).
De mevrouw die naar de wc zocht jammert al sinds het vertrek dat ze het niet meer op kan houden. En dan gebeurt het onvermijdelijke, haar plas loopt in dunne straaltjes onder haar jurk vandaan en zo ontstaat op de rivierboot een nieuw riviertje van urine dat zicht schielijk een weg baant langs de schoenen van de groepsgenoten. Andere vrouwen schieten met zakdoekjes te hulp, terwijl de plasmevrouw het huilen nader staat dan het lachen. Ondertussen doet de reisleidster of ze niets in de gaten heeft en kijkt star de andere kant op. Mijn rotbui is ineens weg.
Verstekelingen
Nadat we wegvaren bij een dorpje waar er net was passagiers aan boord kwamen, haken twee kano’s met een touw aan de achterplecht waardoor ze veel sneller dan op eigen kracht het traject over de rivier afleggen. Dit tot hun eigen hilariteit én dat van de Nederlandse passagiers. De kapitein denkt daar alleen heel anders over en legt de boot stil. Als de verstekelingen niet los willen laten, laat hij de motoren echter volle kracht achteruit draaien, waardoor één van de kano’s kapseist en zinkt. Er wordt door de Nederlandse afritsbroeken schande over gesproken. Maar ja, hier gelden andere locale wetten kennelijk. Eind van het liedje is dat de drenkelingen door andere bootjes op de rivier worden gered en daarmee terugvaren naar hun dorp.
Na deze tocht vol incidenten komen we met de boot toch nog op tijd aan in Cilacap, een stad met veel olie-industrie en daar houdt het wel mee op. En daarmee heb ik gelijk ook alle hoogtepunten van de dag wel gehad. Routineus pak ik een becak naar de hoofdweg, daarvandaan een bemo naar het busstation, waar ik al snel voor een goede prijs een kaartje naar Yogyakarta koop. De rit verloopt traag, door een saai landschap, maar ik ben tot nu toe dan ook wel heel erg verwend wat dat betreft op Java. Om half zeven, het is dan al zo goed als donker, komen we in Yogyakarta aan, waar ik de laatste 4 à 5 kilometer vanaf het busstation lopend afleg naar de stationsbuurt, want daar zitten alle goedkope losmen. Ik check in bij het eerste de beste losmen, en plof op mijn bed. Wat een dag!